Vennootschappen en meerwaarden op aandelen: de participatievoorwaarde
De vrijstelling in de vennootschapsbelasting voor meerwaarden op aandelen vinden
we terug in artikel 192, § 1, eerste lid van het WIB 92: meerwaarden op aandelen
zijn volledig vrijgesteld in de mate dat de eventuele inkomsten van deze
aandelen in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203, van de winst
te worden afgetrokken. De verwijzing naar de artikelen 202 en 203 is een
verwijzing naar de vrijstelling wegens definitief belaste inkomsten: de
dividenden die een vennootschap krijgt van een andere vennootschap kunnen onder
bepaalde voorwaarden vrijgesteld zijn.
Wat zijn dan die voorwaarden voor zowel de vrijstelling voor dividenden, als de
vrijstelling voor meerwaarden?
Op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten bezit de verkrijgende vennootschap een deelneming van minstens 10% in het kapitaal van de uitkerende vennootschap of bezit ze een deelneming met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 euro. Dit is de participatievoorwaarde.
De inkomsten hebben betrekking op aandelen die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden. Dat is de permanentievoorwaarde.
De uitkerende vennootschap is onderworpen aan een normaal belastingregime. Dat is de taxatievoorwaarde.
Verkoop in pakketjes
Een vennootschap heeft enkele aandelenpakketten in gewoon belaste
vennootschappen. De verschillende aandelenpakketten hebben op zich een
aanschaffingswaarde van meer dan 2.500.000 euro. Indien alle aandelen in één
transactie worden overgedragen, zijn de meerwaarden vrijgesteld. Maar in dit
concrete geval wordt elk aandelenpakket apart op de beurs aangeboden en worden
de aandelenpakketten in real life verkocht. Wat betekent dat de aandelen niet
verkocht worden aan één en dezelfde koper, en ook niet op één en dezelfde
beursdag.
De vraag rijst dus hoe de participatievoorwaarde hier moet worden toegepast.
Stel dat de vennootschap een aandelenpakket heeft met een aanschaffingswaarde
van 4.000.000 euro en ze verkoopt op dag 1, de helft, dan is de
aanschaffingswaarde van wat overblijft immers maar 2.000.000 euro en lijkt het
erop dat het tweede pakket niet vrijgesteld kan worden.
Beslissing tot verkoop
De fiscale rulingcommissie meent echter dat de vrijstelling toch mogelijk is
voor het totale pakket, op basis van een aantal overwegingen. Een eerste
belangrijk element is hier dat de verkopende vennootschap slechts 1 verkooporder
plaatste, zonder specifieke instructies. Het was dus een éénmalige beslissing
tot verkoop. Hieruit leidt de rulingcommissie al af dat de vennootschap de
intentie had om het aandelenpakket volledig te verkopen.
Een tweede vaststelling is dat de aandelen niet in één dag werden verkocht omdat de bank die het verkooporder plaatste, er de voorkeur aan gaf om de aandelen in verschillende delen op te splitsen omdat er voor een verkoop van het complete pakket op dat ogenblik geen vraag was.
En als derde element houdt de rulingcommissie rekening met de relatief beperkte
tijdspanne waarbinnen het totale pakket werd verkocht. Uit de verstrekte
gegevens blijkt dat de bank 75% van de totale verkoopwaarde op één beursdag
verkocht. De bank rechtvaardigde de termijn op basis van haar 'best
execution'-verplichtingen..
De rulingcommissie concludeert dat de meerwaardevrijstelling toegekend kan
worden (voor zover ook aan de overige voorwaarden voldaan is) omdat de
aandelenpakketten met een aanschaffingswaarde van meer dan 2.500.000 EUR in
navolging van één beslissing tot verkoop, zonder specifieke instructies, door de
vennootschap te koop werden aangeboden, en het aandelenpakket vervolgens door
tussenkomst van de bank in het kader van de best execution policy binnen een
relatief beperkte tijdspanne verkocht werden aan verschillende kopers, in plaats
van op één beursdag..
De verkoop van de kwalificerende participaties aan verschillende kopers,
verspreid over verschillende dagen, kan voor de toepassing van artikel 192 van
het WIB 92 als één verkoop beschouwd worden.
Niet té soepel!
De rulingcommissie geeft zelf al aan dat men haar soepele standpunt niet te ruim
moet zien. Ze merkt op dat vrijstelling niet mogelijk is als de aandelen van
dezelfde emittent verkocht worden op een verschillend moment als gevolg van
verschillende orders of verschillende beslissingen tot verkoop, waarbij de
belastingplichtige dan van het begin niet de intentie heeft om alle aandelen op
dat moment te verkopen. In een dergelijk geval zal de vrijstelling niet meer
mogelijk zijn als door een eerdere verkoop van aandelen, de aanschaffingswaarde
van de overblijvende aandelen gezakt is tot onder 2.500.000 EUR.