Het mobiliteitsbudget: nieuwigheden
Even recapituleren: als werkgever hebt u de mogelijkheid om al dan niet een
mobiliteitsbudget in te voeren. Dat is dus uw vrije keuze. Een mobiliteitsbudget
laat uw werknemers toe om hun bedrijfswagen of hun recht op een bedrijfswagen in
te ruilen voor een bepaald budget. De werknemer kan dat budget vrij besteden in
3 pijlers. Wat er precies in die pijlers zit, wordt door de werkgever
vastgelegd.
In pijler 1 kan de werknemer kiezen voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen.
Dat betekent dat hij een elektrische wagen neemt of een wagen die voldoet aan
bepaalde normen.
Er bestaat geen speciaal belastingregime voor deze pijler:
als de werknemer kiest voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen, dan zal hij
belast worden op een voordeel van alle aard.
Blijft er nog iets over van het
budget, dan kan de werknemer dat besteden in de pijlers 2 en 3. De werkgever en
werknemer kunnen deze pijler ook overslaan en meteen naar pijler 2 gaan.
Pijler 2 omvat de duurzame vervoermiddelen en huisvestingskosten. Worden
beschouwd als duurzame vervoermiddelen: fietsen, elektrische motorfietsen, het
openbaar vervoer, een georganiseerd gemeenschappelijk vervoer,
Onder pijler 2
kunnen ook de huisvestingskosten gefinancierd worden van werknemers die binnen
een bepaalde straal van hun plaats van tewerkstelling wonen. Onder
huisvestingskosten verstaan we niet alleen het huurgeld, maar ook de interesten
van de hypothecaire lening.
Het deel van het budget dat in pijler 2 aan
duurzame vervoermiddelen of huisvestingskosten wordt besteed, is bij de
werknemer vrijgesteld van belastingen.
Ten slotte is er nog pijler 3: als het mobiliteitsbudget nog niet volledig is
besteed in de pijlers 1 en 2, kan de werknemer het resterende bedrag in geld
ontvangen.
Die som is vrij van belastingen, maar wordt eerst verminderd met
een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07%.
De nieuwigheden in pijler 1
In pijler 1 krijgt de werknemer een milieuvriendelijke bedrijfswagen. Dat is een
voertuig waarvan de emissienorm ten minste moet overeenstemmen met de geldende
norm voor nieuwe voertuigen.
Op deze regel bestond er een uitzondering voor
einde reeks-voertuigen (voertuigen die niet meer geproduceerd worden, maar die
wel nog in voorraad zijn bij de fabrikant of verdeler). Die uitzondering wordt
nu opgeheven: vanaf 1 januari 2022 moeten alle voertuigen van pijler 1 aan de
geldende emissienorm voor nieuwe voertuigen voldoen op het ogenblik van het
verzoek. Vanaf 1 januari 2026 mag de werknemer in pijler 1 dus enkel nog kiezen
voor een wagen zonder CO2-uitstoot..
Voor wagens gekocht of geleaset binnen pijler 1 vóór 1 januari 2026 verandert er
op dat ogenblik niets. De fiscus kijkt immers naar de datum van ondertekening
van de bestelbon of van het sluiten van het leasecontract.
Nieuwigheden in pijler 2: besteding
Een eerste nieuwigheid is dat u deze pijler niet mag overslaan. Elk mobiliteitsbudget
moet nu een voorstel bevatten in pijler 2.
Verder geldt dat gemotoriseerde voertuigen die onder zachte mobiliteit vallen
en daarom dus in pijler 2, en niet in pijler 1 zitten , vanaf 1 januari 2026
geen CO2-uitstoot meer mogen hebben.
Cruciaal is ook hier de datum van
ondertekening van de bestelbon of van het huur- of leasingcontract van het
gemotoriseerde voertuig. Ook deelautos mogen dan geen CO2-uitstoot meer
hebben.
De bestedingsmogelijkheden in pijler 2 werden wel uitgebreid. Komen vanaf 1
januari 2022 ook in aanmerking voor pijler 2:
uitgaven voor de financiering van kosten voor zachte mobiliteit (bv.
fietsleningen);
stallingskosten van voertuigen (bv. kosten voor het al dan niet overdekt
parkeren van een fiets, bromfiets of elektrische motorfiets in een publieke of
private stalling);
parkeerkosten die gepaard gaan met het gebruik van het openbaar vervoer;
'voetgangerspremies' voor verplaatsingen te voet, met de step, de rolstoel,
van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling;
uitrusting ter bescherming van bestuurder en passagiers, alsook ter verhoging
van hun zichtbaarheid (bv. fietshelmen en fluohesjes; regenkledij komt in
principe niet in aanmerking, behalve als die ook de bescherming of zichtbaarheid
van de bestuurder of zijn passagiers verbetert);
gemotoriseerde drie- en vierwielers, zoals gedefinieerd in het algemeen
reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare
weg, maar enkel als die 3- of 4-wielers elektrisch worden aangedreven, ze
ontworpen zijn voor het vervoer van personen en ze, in het geval van 4-wielers,
voorzien zijn van een gesloten passagiersruimte.
Vanaf nu kunnen de abonnementen voor het openbaar vervoer voor alle
verplaatsingen van zowel de werknemer zelf, als van zijn inwonende gezinsleden
gefinancierd worden via het mobiliteitsbudget. Tot nu gold die mogelijkheid
alleen voor de abonnementen woon-werkverkeer van de werknemer zelf.
De straal waarbinnen de woonplaats van de normale plaats van tewerkstelling
gelegen moet zijn om het mobiliteitsbudget te kunnen besteden aan
huisvestingskosten, wordt vanaf 1 januari 2022 van 5 op 10 kilometer
gebracht.
Noteer trouwens dat vanaf 1 januari 2022 niet alleen de interesten van
hypothecaire leningen via het mobiliteitsbudget gefinancierd kunnen worden, maar
zelfs de kapitaalaflossingen.
Andere nieuwigheden
Tot nog toe moest de werknemer een wachttijd doorlopen voor hij kon vragen om
zijn bedrijfswagen om te ruilen voor een mobiliteitsbudget. De werknemer moest
op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken over een
bedrijfswagen beschikken (of er recht op hebben) bij de huidige werkgever, en in
de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag, minstens 12 maanden over een
bedrijfswagen beschikken (of er recht op hebben) bij de huidige
werkgever.
Die regel is afgeschaft.
Vanaf 1 januari 2022 moet het volledige bedrag van het mobiliteitsbudget in
virtuele vorm op een mobiliteitsrekening ter beschikking worden gesteld van de
werknemer. Tot nog toe moest enkel het mobiliteitsbudget na eventuele aftrek van
de financieringskost van een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 in
virtuele vorm op een mobiliteitsrekening ter beschikking worden gesteld van de
werknemer.
Het bedrag van het mobiliteitsbudget moet worden toegekend overeenkomstig het
aantal kalenderdagen van het kalenderjaar waarin de werknemer heeft deelgenomen
aan het systeem van het mobiliteitsbudget. Zo vermijdt men dat de fiscale
regimes gecumuleerd worden als er van een bedrijfswagen op een mobiliteitsbudget
wordt overgestapt. De berekening van het voordeel van alle aard bij het
persoonlijk gebruik van een voertuig dat kosteloos ter beschikking wordt gesteld
door de werkgever, gebeurt immers ook per kalenderdag dat de werknemer de wagen
effectief ter beschikking had.
De werkgever heeft voortaan de mogelijkheid om bij de vaststelling van de omvang
van het mobiliteitsbudget van de werknemer, de kosten van de bedrijfswagen die
het gevolg zijn van het gebruik voor beroepsdoeleinden buiten beschouwing te
laten. Er is dan wel vereist dat de werkgever de kosten van de werknemer voor
verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt.
Dit zou de werkgevers moeten stimuleren om niet alleen de salariswagens (d.w.z.
de wagens die niet hoofdzakelijk gebruikt worden voor professionele doeleinden)
te laten omzetten in een mobiliteitsbudget, maar ook de functiewagens (dus de
wagens die nodig zijn om het overeengekomen werk te kunnen uitvoeren).
Minimum en maximum
Tot slot voert de nieuwe wet ook een minimum- en maximumbedrag in voor het
mobiliteitsbudget. En ook dit weer vanaf 1 januari 2022. Het minimumbedrag
bedraagt 3.000 euro per kalenderjaar; het maximum: 1/5 van het totale brutoloon
met een absoluut maximum van 16.000 euro per kalenderjaar.
Voor de mobiliteitsbudgetten die reeds vóór 3 december 2021 werden toegekend,
geldt dit minimum en maximum maar vanaf 1 januari 2023..