Woning voor bedrijfsleider: geen geldige wederbelegging bij gedwongen meerwaarde?
Een vennootschap stelt 2 woningen ter beschikking van de bedrijfsleider en diens
echtgenoot. Het echtpaar betaalt daarvoor een huur, die gelijk is aan het
voordeel van alle aard. Ter herinnering: bij de terbeschikkingstelling van een
woning wordt het voordeel van alle aard op forfaitaire wijze vastgesteld. Veelal
is die forfaitaire waarde aanzienlijk lager dan de werkelijke waarde van het
voordeel..
Door huur te betalen (aan de eigen vennootschap) wordt het voordeel dus volledig
tot nul herleid en wordt er geen belasting betaald.
Op een gegeven moment wordt één van de woningen volledig vernield door een
brand. De verzekeringsmaatschappij keert een schadevergoeding uit aan de
vennootschap (zijnde de eigenaar van het gebouw). Daardoor verwezenlijkt de
vennootschap een zogenaamde gedwongen meerwaarde. Meerwaarden zijn in principe
belastbaar, maar in geval van een gedwongen meerwaarde kan je de belasting
vermijden door de vergoeding tijdig te wederbeleggen in een nieuw vast actief.
De meerwaarde wordt dan gespreid belastbaar, namelijk in de mate dat het nieuwe
actief wordt afgeschreven. De vennootschap opteert voor deze gespreide taxatie
door de woning te laten herstellen.
Discussie 1: aftrek van de woning
Zoals wel vaker, verwerpt de fiscus de aftrek in hoofde van de vennootschap van
de kosten en afschrijvingen met betrekking tot de woningen. Artikel 49 van het
WIB 1992, dat de wettelijke basis is voor de aftrek van de beroepskosten,
vereist dat de kosten worden gemaakt met het oog op het verwerven of behouden
van inkomsten.
Als aangetoond kan worden dat de kosten gemaakt werden om de bedrijfsleider een vergoeding te geven voor het gepresteerde werk, dan kunnen dergelijke kosten wel aanvaard worden, maar een dergelijk bewijs is moeilijk te geven en moet dikwijls afgedwongen worden voor de rechtbank Met wisselende kans op succes.
In dit geval kan de bedrijfsleider noch de fiscus, noch de Gentse rechters
overtuigen dat er sprake is van een uitgave met als doel inkomsten te verwerven.
Een voordeel is er niet, want de huur is exact even hoog als het voordeel, en de
huur zelf is onvoldoende om de kosten met betrekking tot de woningen te
dekken.
De kosten met betrekking tot de woning worden dus verworpen.
Discussie 2: gespreide belasting van meerwaarden
Artikel 47 van het WIB 1992 zegt dat onder bepaalde voorwaarden de meerwaarden
op sommige activa niet onmiddellijk, maar slechts gespreid in de tijd belast
worden.
De belangrijkste voorwaarde is dat de belastingplichtige moet
herbeleggen in afschrijfbare immateriële of materiële vaste activa die voor het
uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
De rechtbank volgt in deze zaak de redenering van de fiscus dat het enige doel
van de investering in de woningen bestond uit het persoonlijk bevoordeligen van
het gezin van de bedrijfsleider. En dat is volgens de rechters geen economische
activiteit.
Bijgevolg wordt de woning niet gebruikt voor de
beroepswerkzaamheid van de vennootschap en is dus ook niet voldaan aan de
voorwaarden van artikel 47 van het WIB 1992.
Privévermogen van de vennootschap?!
En zo komen we terug bij een oude discussie uit: is alles wat een vennootschap
doet 'beroepsmatig'?
De kosten met betrekking tot de woningen werden
verworpen omdat zij niet gedaan werden om beroepsinkomsten te verwerven. Maar
dat is nog heel iets anders dan stellen dat een activum in handen van een
vennootschap niet beroepsmatig zou zijn..
Los van de vennootschapswetgeving (waar er nergens sprake is van zon onderscheid) zien we zowel in de rechtspraak van het Hof van Cassatie, als in standpunten die de belastingadministratie eerder innam, dat een vennootschap geen vermogen kan hebben dat afgescheiden is van het vennootschapsrechtelijke doelvermogen. Met andere woorden: alle activa van een vennootschap zijn beroepsmatig, zowel boekhoudkundig, als fiscaal.
De rechtbank maakt hierbij trouwens een kapitale redeneringsfout. Als we zouden
aannemen (wat niet zo is) dat de wederopgebouwde woning niet beroepsmatig zou
zijn en ze dus ook niet als een geldige wederbelegging aanvaard zou mogen
worden, dan zouden we ook moeten besluiten dat de meerwaarden niet beroepsmatig
zijn en dat deze dus ook niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen mochten
worden. Hopelijk trekken de vennootschap en de bedrijfsleider naar Cassatie om
dit arrest snel weer in de prullenmand te doen verdwijnen.