Pensioenleeftijd stijgt naar 66 jaar: 8 op de 10 werknemers zien dat niet zitten
Vooral werknemers ouder dan 55 worden snel geconfronteerd met deze wijziging. Opvallend is dat deze leeftijdsgroep iets optimistischer is: 7 op de 10 denkt dat werken tot 66 jaar niet haalbaar is, tegenover 8,5 op de 10 in 2019. Deze lichte verbetering komt deels door minder fysiek belastende banen, meer flexibiliteit en een groter gevoel van autonomie, bijvoorbeeld door telewerk.
Brede aanpak nodig
Tegelijkertijd zijn er factoren die een negatief effect hebben op het langer doorwerken, zoals afwezigheid door ziekte en een gebrek aan autonomie door micromanagement. Dit onderstreept dat de verhoging van de pensioenleeftijd op zichzelf niet voldoende is om mensen langer aan het werk te houden.
Werknemers stoppen gemiddeld al voor de pensioenleeftijd met werken, vaak rond 61 à 62 jaar. Dit ligt ver onder de huidige en toekomstige pensioenleeftijd. Experts benadrukken dat structurele maatregelen nodig zijn om werknemers langer aan het werk te houden. Denk hierbij aan meer flexibiliteit, betere arbeidsomstandigheden en een aangepast personeelsbeleid.
Het verhogen van de pensioenleeftijd is essentieel om het pensioenstelsel betaalbaar te houden. Werknemers die langer werken, dragen niet alleen langer bij aan het stelsel, maar hebben ook minder pensioenjaren, wat de druk op de financiering verlaagt. Toch is een brede aanpak nodig, zowel op nationaal als organisatieniveau, om werknemers te motiveren en in staat te stellen langer door te werken. Alleen zo kan deze belangrijke hervorming slagen.