Nieuwe responsabiliseringsbijdrage voor de werkgevers

In oktober 2021 maakte de federale regering een actieplan bekend om het aantal langdurig zieken terug te dringen. Het was de bedoeling om dat te realiseren via:

een verlaging van de uitkeringen van langdurig zieke werknemers die niet meewerken aan een re-integratieplan

het invoeren van een wachttijd voor werkgevers die een arbeidsovereenkomst willen beëindigen op basis van overmacht. Die wachttijd moet toelaten om eerst een re-integratietraject op te starten, en

het opleggen van een sanctie aan ondernemingen met meer dan 49 werknemers die tijdens een bepaald kwartaal bovenmaats veel langdurig zieke werknemers hebben: een nieuwe responsabiliseringsbijdrage.

Welke werkgevers, welke werknemers?

De nieuwe bijdrage geldt voor de werkgevers uit de privésector die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Werkgevers die gemiddeld minder dan 50 werknemers tewerkstellen, zijn vrijgesteld.

Wat de werknemers betreft, gelden de volgende regels:

U moet alleen rekening houden met de invaliditeitsperiodes die aanvangen op of na 1 januari 2022.

U moet bij de berekening van het aantal invalide werknemers geen rekening houden met de werknemers die op de aanvangsdatum van de invaliditeit beschikken over een toelating tot werkhervatting van het ziekenfonds.

Er wordt bij de berekening van de totale tewerkstelling geen rekening gehouden met de werknemers die minder dan 3 opeenvolgende ononderbroken dienstjaren in de onderneming hadden in het vierde kwartaal dat vooraf ging aan dat waarin de invaliditeit is aangevangen (Q-4).

Bovenmaatse instroom

De bijdrage is verschuldigd als er sprake is van een ‘bovenmaatse instroom’, maar hoe wordt die instroom berekend? Er wordt daarvoor gekeken naar het aantal werknemers van de onderneming dat tijdens het laatste jaar in de invaliditeit terecht kwam – de zogenaamde ‘intredes’. Dat aantal wordt vergeleken met het gemiddelde in dezelfde activiteitensector en in alle ondernemingen van de privésector.

De bijdrage is trimestrieel: de vergelijking wordt dus elk kwartaal opnieuw gemaakt, door het gemiddelde van de verhoudingen tussen de intredes in kwartaal Q – het kwartaal waarin de invaliditeit aanvangt – en elk van de drie voorgaande kwartalen te vergelijken met de totale tewerkstelling in de onderneming in elk van de overeenstemmende kwartalen van het voorafgaande kalenderjaar. Dat gemiddelde wordt dan vergeleken met het gemiddelde van de ondernemingen die tot dezelfde sector behoren en met dat van de privésector in het algemeen.
Is het gemiddelde van uw onderneming hóger, dan spreken we van een bovenmaatse instroom.

De mate waarin het gemiddelde van de individuele onderneming boven dat van de activiteiten- en privésector mag liggen, moet nog bepaald worden.
In afwachting daarvan is er nog geen bijdrage verschuldigd.

Hoogte van de responsabiliseringsbijdrage

De programmawet heeft de responsabiliseringsbijdrage vastgelegd op 0,625% van de loonmassa die aan sociale bijdragen is onderworpen in het kwartaal dat vooraf gaat aan dat waarin de invaliditeit is aangevangen.

Voor de berekening van de loonmassa wordt er geen rekening gehouden met:

werknemers jonger dan 18 jaar

werknemers van 55 jaar of ouder, en

werknemers met minder dan 3 opeenvolgende ononderbroken dienstjaren in de onderneming.

De bijdrage wordt geïnd samen met de gewone sociale bijdrage van het tweede kwartaal dat volgt op het kwartaal van de intrede in invaliditeit.

Waarschuwing

De RSZ krijgt in de wet nog de opdracht om ondernemingen waarvan de instroom in invaliditeit negatief evolueert en die dus het risico lopen om aan de bijdrage onderworpen te worden, te verwittigen, zodat zij nog snel stappen kunnen ondernemen om de intrede in invaliditeit te beperken.