Meldingsplicht voor juridische constructies
Een inwoner van het Groothertogdom Luxemburg richt in 2011 een zogenaamde
Société de gestion Patrimoine Familiale op; dat is een Luxemburgse
vennootschapsvorm. De Luxemburgse inwoner onderschrijft het startkapitaal
helemaal zelf, maar hij laat enkele familieleden opdraven als medeoprichters.
Het gaat om zijn echtgenote, zijn schoonouders, zijn zoon en zijn dochter met
haar man. Maar de vennootschap wordt na enkele jaren alweer vereffend. Ze heeft
intussen geen dividenden of andere inkomsten uitgekeerd aan haar
aandeelhouders.
Enkele van de mede-oprichtende familieleden wonen echter in België. Elke
Belgische belastingplichtige.is sinds aanslagjaar 2014 verplicht om elke
'juridische constructie' waarvan hijzelf, zijn echtgenote of partner waarmee hij
wettelijk samenwoont, of de kinderen waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent,
hetzij een oprichter, hetzij een derde begunstigde is, via de aangifte te
melden. En dat hebben de Belgische familieleden nooit gedaan.
De fiscus reageert door de Belgische belastingplichtigen voor de aanslagjaren
2016 en 2017 een administratieve boete op te leggen van 6.250 euro per
jaar.
De belastingplichtigen dienen bezwaar in en zoeken uiteindelijk hun
heil voor de rechtbank.
Geen frauduleuze intenties
Zowel de rechtbank, als het Hof van beroep te Luik, kunnen niet anders dan
vaststellen dat de fiscale wet werd overtreden: elke medeoprichter van een
juridische constructie is verplicht om in zijn aangifte melding te maken van het
bestaan van die constructie. Er is geen discussie over de vraag of een
Luxemburgse SPF gekwalificeerd moet worden als een buitenlandse juridische
constructie; het antwoord daarop is 'ja'.
De sanctie op het niet-melden werd pas in 2016 ingevoerd. En die sanctie is
effectief een administratieve boete van 6.250 euro per jaar, opgelegd in
toepassing van artikel 445, §2 van het WIB 1992.
Maar hier moeten we al meteen een kanttekening maken: de wet voorziet geen
getrapt systeem voor die sanctie en voorziet ook niet in de mogelijkheid om een
lagere boete op te leggen, om uitstel te verlenen, enz. Nochtans oordeelt het
Grondwettelijk Hof standaard dat als een boete een strafrechtelijk karakter
heeft, de rechter het laatste woord moet hebben over de hoogte van die boete..En precies over dat artikel 445, §2 van het WIB 1992 oordeelde het
Grondwettelijk Hof op 14 oktober 2021 dat die bepaling de Grondwet schendt omdat
ze de rechter niet toelaat om de voorgeschreven geldboete gepaard te laten gaan
met uitstel.
Het Luikse hof stelt vervolgens vast dat:
de belastingplichtigen geen enkel inkomen verwierven uit de Luxemburgse SPF,
zij zelf geen enkele professionele kennis of ervaring hebben op fiscaal of financieel vlak, en
zij geen eigen geldmiddelen in de SPF hebben gestoken.
Omdat artikel 445 §2 van het WIB 1992 niet in de mogelijkheid voorziet om uitstel
te verlenen, is de bepaling volgens het hof ongrondwettelijk en zijn de
geldboetes die eruit voortvloeien, dus ook nietig. De boete wordt integraal
vernietigd.
Vlaanderen versus Wallonië
Vlaamse rechtbanken gaan in dit soort situaties minder ver. Zij meten zich, op basis van het arrest van het Grondwettelijk Hof, eenvoudig het recht toe om de evenredigheid van de boete wél te beoordelen en daar in hun vonnis rekening mee te houden. Vlaamse rechtbanken hebben dus de tendens om de boete te verzachten, maar wel een boete op te leggen, want uiteindelijk werd wel een wetsovertreding begaan.
Door de bepaling ongrondwettelijk te verklaren, gaat het Luikse hof wel een stap
verder.
Een wijziging van de wet die deels ongrondwettelijk werd verklaard, zou al veel
duidelijkheid kunnen brengen.