Hoe moet je een superdividend boeken?
Een vennootschap A heeft een participatie in vennootschap B. A is een
niet-verbonden vennootschap, want ze beschikt slechts over een
minderheidsdeelneming van 40%. A heeft bijgevolg geen zeggenschap over het
dividend dat uitgekeerd wordt in vennootschap B, noch via haar
aandeelhouderschap, noch via andere contractuele afspraken.
Door de aard van haar activiteiten (die in het advies niet verder worden
toegelicht) realiseerde B in de Covid-19-jaren 2020 en 2021 aanzienlijk meer
omzet en winst dan gebruikelijk was. De vraagsteller haast zich om daaraan toe
te voegen dat er in 2022 een significante daling van de omzet wordt verwacht,
zodat het uit te keren dividend per 31 december 2022 aanzienlijk lager zal
liggen.
A ontvangt voor de boekjaren 2020 en 2021 een (uitzonderlijk) hoog dividend. Het
dividend is zo hoog dat A het statuut van 'kleine vennootschap' dreigt te
verliezen. Immers, een vennootschap is maar 'klein' als ze niet meer dan één van
de volgende criteria overschrijdt:
- jaargemiddelde van het aantal
werknemers: 50;
- jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde
waarde: 9 000 000 euro; en
- balanstotaal: 4 500 000 euro.
Die criteria
vinden we terug in artikel 1:24, §1 van het Wetboek van vennootschappen en
verenigingen (WVV).
De vraag is hier of de omzet door het superdividend de grens van de 9 miljoen
euro overschrijdt.
Uitzonderlijke opbrengsten in de omzet
De vraagsteller verwijst naar artikel 1:24, §5 van het WVV.
Daar lezen we
onder andere: Wanneer de opbrengsten die voortspruiten uit het gewoon bedrijf
van een vennootschap, voor meer dan de helft bestaan uit opbrengsten die niet
aan de omschrijving beantwoorden van de post 'omzet', moet voor de toepassing
van paragraaf 1 onder omzet worden verstaan: het totaal van de bedrijfs- en
financiële opbrengsten met uitsluiting van de niet-recurrente opbrengsten.
En zo komen we dus tot de hamvraag: is een superdividend al dan niet een
'niet-recurrente opbrengst'? En als dat zo is, hoe hoog is dat
superdividend?
De opinie van de vraagsteller
U zal begrijpen dat de vraagsteller het superdividend liever niet in zijn omzet
ziet verschijnen. Niet alleen zijn de boekhoudkundige verplichtingen voor kleine
vennootschappen heel wat eenvoudiger; ook fiscaal genieten kleine
vennootschappen belangrijke voordelen.
De vraagsteller verwijst naar een eerder CBN-advies (CBN-advies 2019/1) over de
vereenvoudigde boekhouding van een natuurlijke persoon, maatschap, vennootschap
onder firma en commanditaire vennootschap. Dat advies bevat een voorbeeld met
een superdividend (bij maatschappen) en in dat voorbeeld meent de CBN dat de
omzetgrens voor het voeren van een dubbele boekhouding niet werd overschreden
omdat het betrokken superdividend niet als omzet werd gekwalificeerd. De
vraagsteller suggereert dus dat het superdividend ook in ons voorbeeld als een
niet-recurrente financiële opbrengst kan worden beschouwd, die buiten de omzet
en dus ook buiten de omzetdrempel voor kleine vennootschappen blijft.
Rest de vraag hoe het superdividend bepaald moet worden? Mag het bestuursorgaan
van A het volledige bedrag van de ontvangen dividenden als een superdividend
beschouwen (en dus als een niet-recurrente opbrengst, waardoor de
groottecriteria niet behaald zijn)? Of moet er een correctie gebeuren? En hoe
groot zou dat superdividend dan na correctie zijn? De vraagsteller stelt voor om
het gemiddelde te nemen van de dividenduitkeringen van de 5 voorgaande jaren; in
de mate dat de dividenden, uitgekeerd op 31 december 2020 en 31 december 2021,
hoger liggen dan dat gemiddelde, zou er dan sprake zijn van een superdividend en
dus van een niet-recurrente financiële opbrengst.
De opinie van het ICCI
Maar het ICCI volgt die redenering niet.
De vergelijking met het CBN-advies
2019/1 gaat volgens het ICCI niet op, omdat er in het CBN-advies sprake was van
twee dividenden in eenzelfde boekjaar, terwijl het in de huidige situatie gewoon
gaat om een veel hoger dividend dan in de voorgaande jaren.
Over de boekhoudkundige aspecten van winstschommelingen als gevolg van de coronacrisis bestaat er, aldus het ICCI, geen apart CBN-advies en er is ook geen aparte wetgeving die voorziet in een tijdelijke afwijking.
De problematiek van de hogere omzet stelt zich naar analogie voor alle ondernemingen die dankzij de Covid-19-crisis een hogere omzet hebben behaald dan voorheen. Het ICCI ziet dan ook geen reden om een jaarlijks dividend, dat in bepaalde jaren hoger is, (gedeeltelijk) als een niet-recurrente opbrengst te beschouwen.
Het dividend moet dus opgenomen worden in de omzet van vennootschap A en die zal
daardoor haar statuut van kleine vennootschap verliezen.