Fiscale retroactiviteit van herstructureringsoperatie
Fiscaliteit is geen bijzaak, maar de fiscaliteit baseert zich op de juridische
werkelijkheid, zoals die terug te vinden is in diverse wetboeken. Als een
investering vanuit boekhoudkundig perspectief een actief is, dan is dat ook zo
in de fiscaliteit. Als een vereniging rechtspersoonlijkheid heeft volgens het
vennootschapsrecht, dan aanvaardt de fiscus die rechtspersoonlijkheid. Alleen
wanneer de fiscale wet uitdrukkelijk afwijkt van dat principe kan de fiscus
abstractie maken van het normale juridische kader of kan hij, in het kader van
een misbruik, zelfs een ander juridisch kader, met gepaste fiscale gevolgen
opleggen.
Vennootschaps- en boekhoudrecht
Een overeenkomst over een herstructurering heeft op zich geen terugwerkende
kracht.
De fusie, splitsing of inbreng heeft pas plaats op het ogenblik dat
de overeenkomst wordt gesloten, en dat kan, juridisch gezien, ten vroegste
plaatsvinden wanneer de algemene vergadering beslist om te herstructureren. Dat
kan ook op een latere datum plaatsvinden, wanneer de partijen dat zo
overeenkomen.
Maar de partijen kunnen natuurlijk ook een moment in het
verleden prikken voor de waardering van hun deal..
De terugwerkende kracht van een herstructurering was tot vóór het Wetboek
vennootschappen en verenigingen (WVV) niet geregeld. Het was onder impuls van de
Commissie voor Boekhoudkundige Normen dat retroactiviteit aanvaard werd als de
balansdatum niet overschreden werd.
Het WVV bevat nu wel een wettelijke regeling en het wetboek begrenst de
boekhoudkundige retroactiviteit in geval van fusie, splitsing en inbreng van een
bedrijfstak of een algemeenheid tot de eerste dag na de afsluiting van het
boekjaar waarvoor de jaarrekening al is goedgekeurd.
Fiscus
Onder het oude Wetboek van Vennootschappen (toen er eigenlijk geen regeling
bestond) aanvaardde de fiscus de retroactiviteit onder 3 voorwaarden:
De retroactiviteit mag de juiste toepassing van de belastingwetgeving niet in de
weg staan.
Ze stemt overeen met de werkelijkheid.
En ze heeft betrekking op een korte periode.
Voor de fiscus stond een korte periode gelijk aan maximaal 7 maanden. Dat
stond zo letterlijk in de administratieve onderrichtingen (COM.I.B.), maar ook
tal van rulings bevestigden uitdrukkelijk dat een termijn van meer dan 7 maanden
niet als een korte periode kon worden beschouwd.
We moeten echter opmerken
dat er ook enkele rulings waren die een termijn van meer dan 7 maanden
toestonden omwille van uitzonderlijke omstandigheden.
Wat nu met de nieuwe regel onder het WVV die zegt dat u mag teruggaan tot de
eerste dag na de afsluiting van het boekjaar?
Stel dat u in 2023 een
vennootschap wil splitsen die afsluit op 31 december.
Dan kan u vanuit
boekhoudkundig oogpunt die splitsing tot eind december 2023 doorvoeren met als
splitsingsdatum 1 januari 2023.
Maar de fiscus zal u het (gunstige) fiscale
stelsel voor herstructurering weigeren als u de beslissing neemt na 1
augustus.
Minister brengt (on-)duidelijkheid
Het moet onderstreept worden dat de regel van 7 maanden die de fiscus toepaste,
geen wettelijke regel was, maar slechts een administratieve regel. De fiscus
gaat ervan uit dat een termijn van meer dan 7 maanden retroactiviteit niet
normaal is.
De wet laat nu wél een langere retroactiviteit toe.
In antwoord op een parlementaire vraag lijkt de minister onrechtstreeks toe te
geven dat de fiscale termijn van 7 maanden niet langer houdbaar is. Hij
benadrukt dat de fiscus nog steeds vast houdt aan de 3 voorwaarden om de
retroactiviteit van een vennootschapsakte te aanvaarden, waaronder de kort
periode. Maar hij zegt ook dat de bepalingen van het WVV enkel betrekking op de
boekhoudkundige retroactiviteit in geval van fusie of splitsing en dat die
bepalingen geen wijziging inhouden in van de fiscale wetgeving. De
belastingadministratie zal de retroactiviteit van vennootschapsakten enkel
aanvaarden op voorwaarde dat die retroactiviteit met de werkelijkheid
overeenstemt en de retroactiviteit geen afbreuk doet aan de toepassing van de
fiscale wetgeving.
De minister vermeldt dus niet langer de termijn van 7 maanden, maar de vraag is
toch of hij die termijn verlengt tot de boekhoudkundige maximumtermijn. Dat
blijkt niet uit zijn antwoord.
De administratie blijft dus wellicht
vasthouden aan haar regel dat als de retroactiviteit meer dan 7 maanden
bedraagt, dat per definitie niet beantwoordt aan de werkelijkheid.
Op dat
ogenblik is het aan de belastingplichtige om aan te tonen dat dat wél het geval
is.
Het lijkt dus aangewezen om bij een herstructurering die wat complexer is en die
mogelijkerwijs lang aansleept, naar de rulingcommissie te stappen, die vandaag
de dag ook al al is het eerder uitzonderlijk een langere termijn
toestaat.