Een bedrijfsleider bestuurt, een vennootschap werkt
A is bedrijfsleider van een handelszaak in het telen, bewerken en spinnen van
textielvezels (vlas). Voor de aanslagjaren 2008 en 2009 dient A samen met zijn
echtgenote een aangifte in, waarin A zijn werkelijke beroepskosten bewijst. Die
kosten bestaan hoofdzakelijk uit het betalen van loon aan zijn zoon M. voor
prestaties die, volgens A, kaderen in zijn beroepsactiviteit als
bedrijfsleider.
Er werd een individuele loonfiche 281.10 met samenvattende loonstaat
opgemaakt.
Voor aanslagjaar 2008 bedroeg het aan de zoon toegekende bedrag
3.750 euro en voor aanslagjaar 2009 ging het om 19.200 euro. De bezoldiging van
A bedroeg in beide jaren 59.494,44 euro.
De taken van de zoon omvatten het
onderhoud van de vlasbewerkingsmachines en de opvolging van het productieproces:
oogstwerkzaamheden, verwerking en levering.
De fiscus verwerpt echter de aftrek van de bezoldigingen, omdat het hier niet
zou gaan om kosten die gemaakt werden om de bezoldiging als bedrijfsleider te
verkrijgen of te behouden..
Bezwaar wordt ingediend en verworpen. De zaak komt voor de rechtbank van eerste
aanleg en gaat daarna naar het Hof van Beroep van Gent, waar A gelijk krijgt.
Maar de fiscus stapt naar het Hof van Cassatie dat het eerdere arrest verbreekt
en de zaak terug stuurt naar het Brusselse Hof van Beroep..
Voor wie werkte de zoon?
De fiscus stelt dat een bedrijfsleider de bezoldigingen aan zijn zoon slechts
als een beroepskost in mindering kan brengen als de werkzaamheden van de zoon
gezien kunnen worden als een hulp bij de specifieke werkzaamheden van de ouder
in de uitoefening van zijn mandaat als bedrijfsleider: de kosten zijn dan immers
gemaakt om een bezoldiging als bedrijfsleider te verkrijgen.
Het wordt hier
niet betwist dat de zoon niet hielp met 'besturen'.
De fiscus meent dat er moet gekeken worden naar het onderscheid tussen de taken
van de vennootschap en de taken van de bedrijfsleider. Als een bedrijfsleider
zich bezighoudt met de eigenlijke activiteit van de vennootschap, handelt hij
als vennootschap. De taken die de zoon uitvoerde, vormden dus geen hulp voor de
vader, maar voor de vennootschap.
De belastingplichtigen menen dat de wet geen voorwaarde bevat waardoor er een
'kwalitatieve afweging' moet gebeuren, naargelang de aard van de activiteit.
Vast staat dat de zoon de vader hielp en dat hij voor die hulp een loon
kreeg.
Cassatie
Het Hof van Beroep van Brussel, dat de zaak in handen krijgt van het Hof van
Cassatie, stelt vast dat A inderdaad niet alleen 'leiding gaf' in de
vennootschap, maar dat hij ook tal van andere taken uitvoerde. Dat was ook de
reden dat het Gentse hof de aftrek van het loon toestond: de zoon hielp zijn
vader immers bij die andere taken.
Maar het Hof van Cassatie oordeelde dat Gent had moeten nagaan of de
activiteiten van de zoon ten goede kwamen van de bedrijfsleider of van de
vennootschap.
Het Brusselse Hof bekijkt de zaak dus met die opdracht in het
achterhoofd.
Daarop kan het hof niet anders dan vaststellen dat de zoon zich bezig hield met het onderhoud van de vlasbewerkingsmachines en het opvolgen van het productieproces. Hij hield zich niet bezig met taken zoals planning, strategie, organisatie of beheer. Het Hof van Beroep van Brussel aanvaardt dat het takenpakket van A niet beperkt was tot het zuivere vergader- en papierwerk of tot zuivere daden van bestuur, maar dat hij zich ook bezig hield met de kerntaken van zijn bedrijf (de statutaire activiteit zelf). Maar toch moet het hof vaststellen dat de taken die uitgevoerd werden door zoon M. nagenoeg enkel en alleen de vennootschap ten goede kwamen, vermits zij kaderden in de statutaire activiteit van de vennootschap, en hij dus niet hielp bij het besturen.
Het loon van M. is geen kost die gemaakt werd om de bezoldiging van
bedrijfsleider te verkrijgen of te behouden, maar een uitgave die eigen is aan
de activiteit van de vennootschap. De verrichte werkzaamheden kunnen niet
aanzien worden als een hulp bij de specifieke werkzaamheden van de ouder als
bedrijfsleider in de uitoefening van zijn mandaat. De aftrek wordt dus
verworpen, niettegenstaande het hof zelf nog de bedenking maakt dat ook A
voordeel zou kunnen hebben bij de taken die de zoon uitvoert: de taken die M.
uitvoert, zorgen er immers voor dat A meer tijd over heeft voor zijn taken van
planning, strategisch denken, organisatie, etc.